
Jurisprudentie
BC0259
Datum uitspraak2007-11-07
Datum gepubliceerd2007-12-14
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Arnhem
ZaaknummersAWB 07/3545
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2007-12-14
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Arnhem
ZaaknummersAWB 07/3545
Statusgepubliceerd
Indicatie
Kinderbijslag. Onvoldoende deugdelijk gemotiveerd dat het middelpunt het maatschappelijk leven van eiser (hij is zeevarende), ten tijde van de peildatum, geacht moet worden buiten Nederland te liggen.
Uitspraak
RECHTBANK ARNHEM
Sector bestuursrecht
Registratienummer: AWB 07/3545
Uitspraak ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen:
[naam], eiser,
wonende te Elst,
en
de Raad van bestuur van de Sociale Verzekeringsbank, verweerder.
1. Aanduiding bestreden besluit
Besluit van verweerder van 6 juni 2007.
2. Procesverloop
Bij besluit van 15 november 2006 heeft verweerder aan eiser meegedeeld dat hij met ingang van het 2e kwartaal van 2006 geen recht heeft op kinderbijslag aangezien zijn kinderen [X] en [Y] niet in belangrijke mate door eiser worden onderhouden.
Bij het in rubriek 1 aangeduide besluit heeft verweerder het ingediende bezwaar ongegrond verklaard onder wijziging van de motivering van de weigering om kinderbijslag toe te kennen.
Tegen dit besluit is beroep ingesteld en door verweerder is een verweerschrift ingediend. Naar deze en de overige door partijen ingebrachte stukken wordt hier kortheidshalve verwezen.
Het beroep is behandeld ter zitting van de rechtbank van 25 oktober 2007. Eiser is aldaar vertegenwoordigd door G. Beekhuizen. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door mr. drs. M.M.W. van der Ent-Eltink.
3. Overwegingen
Verweerder heeft in het bestreden besluit nader gemotiveerd dat eiser geen recht heeft op kinderbijslag omdat hij op de peildatum, 1 april 2006, niet verzekerd is in de zin van artikel 6, eerste lid, van de Algemene Kinderbijslagwet (AKW).
Eiser kan zich hiermee niet verenigen. Op zijn standpunten zal de rechtbank, voor zover nodig, hierna ingaan.
Uit de gedingstukken en het verhandelde ter zitting is de rechtbank het volgende gebleken. Eiser bezit de Nederlandse nationaliteit. Hij is als 2e stuurman werkend op een Nederlands schip. Hij verblijft feitelijk vier à vijf maanden op het schip en heeft dan twee maanden verlof. In die periode verblijft hij in Nederland, bij zijn ouders, waar hij een kamer heeft. Hij volgt dan cursussen, regelt zijn administratie en bezoekt zijn vrienden. Ten tijde van belang brengt eiser van die twee maanden circa drie tot vier weken door op de Filippijnen bij zijn partner. Eiser heeft zijn vriendin daar ontmoet in 2002 en uit hun relatie is in maart 2005 een tweeling geboren. Zijn vriendin heeft een kind uit een eerdere relatie en verzorgt verder een pleegkind. Eiser is niet gehuwd met zijn vriendin, maar is voornemens -zodra mogelijk- haar met de kinderen naar Nederland te halen. Zijn ouders willen waar mogelijk bemiddelen bij een overkomst.
De rechtbank overweegt het volgende.
Ingevolge artikel 6, eerste lid, van de AKW is verzekerd overeenkomstig de bepalingen van deze wet degene, die
a. ingezetene is;
b. geen ingezetene is, doch ter zake van in Nederland in dienstbetrekking verrichte arbeid aan de loonbelasting is onderworpen.
Ingevolge artikel 2 van de AKW is ingezetene degene die in Nederland woont. De vraag waar iemand woont, wordt ingevolge artikel 3, eerste lid, van die wet naar de omstandigheden beoordeeld. Naar vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) is voor de beoordeling ex artikel 3, eerste lid, van de AKW in het bijzonder van belang in welke mate er sprake is van een sociale, economische en juridische binding van de betrokken persoon met Nederland. Aangenomen moet worden dat op het moment dat het middelpunt van het maatschappelijk leven geacht kan worden in Nederland te zijn gelegen, de betrokken persoon woonplaats in Nederland heeft.
De CRvB heeft uitgesproken dat in het algemeen ervan moet worden uitgegaan dat zeevarenden geacht worden hun woonplaats te hebben in de woonplaats van de echtgenote, tenzij er sprake is van een samenstel van feitelijke omstandigheden die reden geven om hiervan af te wijken (zie onder meer de uitspraak van 27 februari 1997,
USZ 1997, 101).
De rechtbank is aan de hand van de stukken en ter zitting niet overtuigd geraakt van de juistheid van verweerders standpunt dat op de peildatum, 1 april 2006, het middelpunt van eisers maatschappelijk leven op de Filippijnen ligt. De rechtbank neemt daarbij in beschouwing dat eiser de Nederlandse nationaliteit bezit en een woonruimte bij zijn ouders heeft en dat zijn juridische en economische binding met Nederland vast staat en ook niet betwist wordt. Verder is aangetoond noch aannemelijk gemaakt dat eiser het voornemen had Nederland metterwoon te verlaten. Integendeel eiser verbleef uitsluitend een gedeelte van zijn verlof bij zijn vriendin en kinderen op de Filippijnen. Daartoe behoefde hij overigens een visum, dat hij telkens opnieuw moest aanvragen. De bedoeling van eiser was ook reeds ten tijde van belang om zijn vriendin met haar gezin zo spoedig mogelijk naar Nederland te halen, maar dat bleek vooralsnog onmogelijk.
Gezien bovenstaand samenstel van feitelijke omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat verweerder onvoldoende deugdelijk heeft gemotiveerd dat ten tijde van de peildatum het middelpunt van eisers maatschappelijk leven geacht moet worden buiten Nederland te liggen. Om die reden is het beroep gegrond en zal de rechtbank het besluit vernietigen.
Waar niet gebleken is van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand ziet de rechtbank geen aanleiding om over te gaan tot een proceskostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb.
Het hiervoor overwogene leidt de rechtbank tot de volgende beslissing.
4. Beslissing
De rechtbank
verklaart het beroep gegrond;
vernietigt het bestreden besluit;
bepaalt dat verweerder binnen zes weken een nieuwe beslissing op bezwaar dient te nemen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen;
bepaalt dat de Sociale Verzekeringsbank aan eiser het door hem betaalde griffierecht ad € 39 vergoedt.
Aldus gegeven door mr. H.A.W. Snijders, rechter, in tegenwoordigheid van mr. R. Zijmers, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 7 november 2007.
De griffier, De rechter,
Tegen deze uitspraak staat voor belanghebbenden, behoudens het bepaalde in artikel 6:24 juncto 6:13 van de Awb, binnen 6 weken na de dag van verzending hiervan, hoger beroep open bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Verzonden op: 7 november 2007